Hofje van Nieuwkoop
Verslag van de restauratie
De eerste echte werkgever na het afstuderen, Mehrtens en van Veldhoven, had een opmerkelijke grote portefeuille met restauratieprojecten. Vijf en twintig jaar geleden 'erfde' kersverse ingenieur Wim Hage het prestigieuze project, dat inmiddels al bijna vijftien jaar liep. Aanvankelijk huisje voor huisje werd nu besloten de rest van het hofje in een keer aan te pakken. Het hoofdgebouw, poortgebouw en een paar dozijn huisjes werden aan de eisen van de moderne tijd aangepast. Ook werd de tuin opnieuw aangelegd met pomp.
In zijn testament van 16 juni 1957, nog geen week voor zijn dood opgemaakt, bepaalde Johan de Bruijn van Buijtewech, Heer van Nieuwkoop en Achttienhoven, een der rijkste inwoners van Den Haag, wat hij met zijn fortuin wenste: "...soo veel huyskens als op Zijn Edeles twee thuynen off erven gelegen in de Drie Boeren off Warmoesstraat alhier zullen cunnen staen, aen de suydt, oost ende noortsijde, op soodanige manier ende d'selve grootte als de de...arme huyskens binnen der Goude ten behoeve van arme ende behoeftige weduwen off vrouspersoonen..." Met dat laatste werd het Hofje van Buijtewech in Gouda bedoeld, door zijn overleden tante gesticht en door hemzelf, naar wie het was genoemd, als regent later vergroot. Dat hofje is helaas in 1961 gesloopt.
Het hofje in Den Haag kreeg maar liefst 62 huisjes. Dit kon door grondruil na Johans dood, waardoor het hofje aan de Prinsengracht kwam te liggen. Door de hoge kosten van het door architect Pieter Post wel zeer royaal opgezette hofje konden de regenten de bewoners niet lang gratis laten wonen en moesten zij de huisje al spoedig verhuren. Gedurende 18e en 19e eeuw kon het hofje meer beschouwd worden als een soort woningvereniging. Pas in 1845 brachten de toenmalige regenten het hofje weer wat meer in overeenstemming met zijn oude doelstellingen en plaatsten zij in de vrijkomende huisjes alleen weduwen of bejaarde vrouwen. De regentenzaal met de tuin er achter was van 1861 tot 1887 verhuurd aan Pulchri Studio. In de tuin hadden de kunstenaars een kegelbaan aangelegd. Na 1887 hadden beeldhouwer Charles van Wijk en de schilder Willem van Konijnenburg hun atelier in de regentenzaal.
Aan het exterieur van het hofje is in de tweede helft van de 19e eeuw het een en ander veranderd. Zo werden overeenkomstig het ontwerp van W.B. van Liefland tweeentwintig woninkjes in neo-renaissance stijl in de voormalige regententuin gebouwd. Hiervoor moesten enkele huisjes en de hoekpaviljoens aan weerszijden van het hoofdgebouw gesloopt worden. Ten gevolge daarvan kwam het hoofdgebouw los te liggen van de rest van het hofje. Een andere, weinig gelukkige ingreep was de bouw in 1911 van een toilettengebouw met maar liefst achttien w.c.-tjes. De oude pomp moest ervoor wijken en werd verplaatst. De tuin is in de twintigste eeuw steeds verder achteruit gegaan en verwilderd. Uiteindelijk resteerde een groot kaal grasveld met alleen de oude bestrate middenpaden. Na het driehonderdjarig bestaan in 1961 werd het hofje een stichting. De regenten kwamen tot de conclusie, dat het verval niet meer alleen met regulier onderhoud kon worden tegengegaan en tot restauratie werd besloten.
De allereerste gesprekken tussen het architectenbureau Mehrtens uit Den Haag en de stichting over een noodzakelijke restauratie dateren uit 1968. December 1970 kon begonnen worden met de restauratie/renovatie. Het exterieur werd zoveel mogelijk in oude staat teruggebracht. Het interieur zou aangepast worden aan de eisen van deze tijd. In eerste instantie begon de restauratie met zeven en later nog eens vijftien woningen. Daarna volgde een urgente restauratie van de kapconstructie van het hoofdgebouw, gevolgd door het opknappen van de regentenzaal en het trappenhuis. Het restaureren in fasen bleek uiteindelijk meer nadelen dan voordelen te hebben. Bij de laatste fase vielen de subsidieverstrekking van het ministerie van Volkshuisvesting veel te laag uit en lag het werk lange tijd stil. Daarom werd besloten de laatste veertig huisjes in een keer uit te voeren.
De woninkjes bestaan uit twee vertrekken. Een beneden en een op de eerste verdieping gescheiden door een zeer steile trap. De vroegere kelder moest vervangen worden om een begaanbare trap mogelijk te maken. Slechts in een huisje werden bedstee, het keldertje en de bedstee erboven gehandhaafd. De tweeentwintig woninkjes, die eerder gerestaureerd waren, hadden aan de achtergevel blindnissen, Hierin zijn waar nodig ramen gemaakt. Deze huizen kregen namelijk geen zon en waren mede daardoor vochtig. Bij de laatste fase van 40 huisjes kon meer worden ingespeeld op de hedendaagse eisen qua isolatie in vloeren, daken en buitenmuren. Ook werd het hofje op de stadsverwarming aangesloten.
Het beeldhouwwerk van het poortgebouw aan de Prinsengracht was ernstig beschadigd en ondeskundig hersteld. Bij de huidige restauratie bleek het werk van de 17e eeuwse kunstenaar Joris Minnee nogal beschadigd. Engelen hadden bakstenen voetjes gekregen. De gestapelde baksteenconstructie bleek door inwateren, bevriezen en roesten van muurankers danig ontwricht. Bij de sloop van de huisjes rond het hoofdgebouw werd ook de centrale entree verplaatst. Bij de huidige restauratie is alles zoveel mogelijk in de oorspronkelijke staat teruggebracht. Dit kon vrij eenvoudig aan de hand van tekeningen van Johannes Bosboom en vele teruggevonden bouwsporen. De trap vanuit de centrale hal werd in zijn geheel teruggevonden en de oorspronkelijk balustrade kon gereconstrueerd worden a.h.v. de nog aanwezige onderregel met pengaten. In de traptreden werden sporen gevonden van een kozijn. De kelder kon ook in de oorspronkelijke toestand teruggebracht worden mede omdat het plavuizenvloertje nog in zeer goede toestand was. De keldertrap kon gelokaliseerd worden a.h.v. bouwsporen in de muren.
De afronding van de restauratie heeft enige voeten in de aarde gehad. Door de langdurige vertraging i.v.m. subsidieproblemen waren enkele leegstaande huisje gekraakt. De inmiddels vrijgemaakte huisjes zouden door de jaren durende procedures leeg blijven. Opnieuw verhuren was alleen mogelijk na een door de stichting te bekostigen uitvoerige renovatie. Dat was onhaalbaar. De kraakactie heeft bijgevolg zonder enige twijfel flink bijgedragen aan voorspoedige besluitvorming over de subsidies. In kader van het gemeentelijke beleid de gevelwand van de Prinsengracht zoveel mogelijk te herstellen is de restauratie medio 1983 voltooid en heeft inmiddels zijn gunstige invloed gehad op de ontwikkeling in de naaste omgeving.