Dordrecht - Het belangrijkste damevenement in de wereld, de nationale competitie, is weer van start gegaan. De eerste wedstrijd tegen Hijken was direct een heel zware. Het is een verschrikkelijk eind rijden. Schwarzman moest uit Dusseldorf komen en kon niet eerder dan half elf in Arnhem zijn. Maar hopen dat de politie op het traject een vrije dag heeft genomen. Anders wordt het nog een kostbaar ritje. De wedstrijd was loodzwaar. Dat blijkt ook wel uit de uitslag. Negen remises en een overwinning. Gantwarg nam wat mopperend en ook wel tevreden de punten in ontvangst tegen Kalk.

Ron Heusdens wilde vrijdagavond weten of de stukken over de Masterclass van Gantwarg op het internet wel werkelijk de woorden van Gantwarg waren. Ik heb hem verzekerd, dat de woorden van mij en Kees Thijssen inderdaad gezien moeten worden als een exacte weergave van de woorden van de grote meester zonder enige vorm van vrije interpretatie onzerzijds.

 

De opening 1.32-28 17-22 2.28x17 12x21 3.37-32 6-11 4.41-37 12-17 5.46-41 7-12 (916 keer) zie je tegenwoordig steeds vaker. Vooral Schwarzman is er een liefhebber van. Hij heeft mij er een keertje mee te pakken gehad. Gisteravond aan Gantwarg gevraagd wat de zwartspeler nu toch wel voor heeft met een dergelijke vreemde opbouw behalve het in verwarring brengen van de tegenstander.

De strategische gedachte achter de opbouw met 7-12 is het op zijn plaats laten van schijf 3. Gantwarg merkt op, dat als er een Roozenburg op het bord komt de schijf op 3 een belangrijk stuk is voor zwart. In een positie met schijven 24 en 27 is de aanval tegen schijf 24 moeilijk door te zetten als schijf 3 er nog staat. Het laten staan van schijf 3 kan bereikt worden door hetzij schijf 4 hetzij schijf 2 naar het centrum te sturen. Het moge duidelijk zijn, dat het aldus gebruiken van deze stukken tot gevolg heeft, dat de betreffende vleugel (schijf 24 resp. 27) kwetsbaar wordt.

Luteyn,F. - Schwarzman,A. NLD-chT ereklasse, 29-11-2003 0-2

1.32-28 17-22 2.28x17 11x22 3.37-32 6-11 4.41-37 12-17 5.46-41 7-12 6.34-29 2-7 7.40-34 19-23 8.45-40 14-19 9.32-28 23x32 10.37x28 20-24 11.29x20 15x24 12.41-37 16-21 13.31-26 11-16 14.38-32 7-11 15.43-38 10-14 16.37-31 1-6 17.47-41 21-27 18.32x21 16x27 19.34-30 5-10 20.30-25 10-15 21.40-34 11-16 22.34-30 4-10 23.49-43 18-23 24.50-45 23x32 25.33-29 24x33 26.39x37 19-23 27.44-39 6-11 28.30-24 14-19 29.37-32 19x30 30.25x34 10-14 31.32x21 16x27 32.34-29 23x34 33.39x30 13-18 34.41-37 18-23 35.37-32 11-16 36.32x21 16x27 37.38-33 12-18 38.42-38 23-28 39.30-24 28x39 40.43x34 18-23 41.48-42 23-28 (zettenreeks in TD klopt niet) 42.42-37 8-12 43.35-30 12-18 44.45-40 28-33; 15-20 en 27-32 X.

Schwarzman is van mening, dat deze verfijning zin heeft, ondanks de verschrikkelijke complicaties, die er onvermijdelijk het gevolg van zijn. Het moge duidelijk zijn, dat het bereiken van een open Roozenburg na het opspelen van schijf 2 langdurige voorbereiding en stalen zenuwen vereist bij de zwartspeler. Anders gaat schijf 27 er zonder pardon vanaf. Maar aangezien een open Roozenburg niet als bijzonder kansrijk gezien kan worden zolang de aanval tegen schijf 27 erin zit, hoeft het maximaal uitstellen van het openen van de stelling geen echt bezwaar te zijn voor de zwartspeler.

De stand van diagram 1 is slechts 50 keer voorgekomen. Een grappig zetje deed zich voor in de partij Markovski,V. - Chmiel,P. Zwart speelde in zijn onschuld:

1.32-28 17-22 2.28x17 11x22 3.37-32 6-11 4.41-37 12-17 5.46-41 7-12 6.34-29 19-23 7.32-28 23x32 8.37x28 14-19 9.40-34 10-14 10.45-40 5-10 11.41-37 19-23 12.28x19 14x23 13.35-30 10-14 14.30-24 16-21 15.31-26 14-19 16.33-28; 17.50-45; 19.29-23 en 20.42-37 X.

Jacob Okken vertelde mij naar aanleiding van zijn partij tegen Ron Heusdens, dat de zwarte opbouw vanuit diagram 1 nauw luistert. Schwarzman opteert na 9.40-34 voor de opstelling met 2-7 en 9-14. Na 9.41-37 2-7 10.40-34 9-14 11.45-40 19-23 heeft zwart het centrum en dank zij de aanwezigheid van schijf 3 hoeft hij initiatieven met 35-30 niet te vrezen. De opstoot naar veld 23 met 29-23x23 is bestudeerd. Gantwarg kenschetst het als een 'normale' actie. Het is een soort gambiet, dat probeert van de ongelukkige opstelling van de zwarte basisstukken te profiteren. Zwart kan misschien schijf 23 winnen. Echter de schijf op 29, die daarvan het gevolg zou zijn, is meer een last dan een zege. Het idee schijnt van Sijbrands afkomstig te zijn:

Sijbrands,T. - Krajenbrink,J. Harderwijk Maars, 18-06-1995 1-1

1.32-28 17-22 2.28x17 11x22 3.37-32 6-11 4.41-37 12-17 5.46-41 7-12 6.34-29 19-23 7.40-34 14-19 8.45-40 10-14 9.32-28 23x32 10.37x28 5-10 11.29-23 18x29 12.34x23 20-24 13.41-37 13-18 14.39-34 18x29 15.34x23 15-20 16.37-32 2-7 17.32-27 8-13 18.27x18 13x22 19.40-34 20-25 20.44-40 10-15 21.34-29 3-8 22.29x20 15x24 23.42-37 16-21 24.47-42 8-13 25.37-32 11-16 26.43-39 13-18 27.50-45 18x29 28.32-27 21x34 29.42-37 29x38 30.40x20 22x33 31.37-32 38x27 32.31x2 19-24 33.20x38 1-7 34.2x11 16x7 35.45-40 9-13 36.40-34 7-11 37.49-43 14-19 38.38-33 13-18 39.43-38 12-17 40.33-28 4-10 

Een recenter voorbeeld is de partij:

Meijer,H. - Rosendaal,L. VAD paas, 13-04-2006

1.32-28 17-22 2.28x17 11x22 3.37-32 12-17 4.41-37 6-11 5.46-41 7-12 6.34-29 19-23 7.40-34 14-19 8.45-40 10-14 9.32-28 23x32 10.37x28 5-10 11.29-23 18x29 12.34x23 20-24 13.40-34 15-20 14.34-30 20-25 15.41-37 25x34 16.39x30 13-18 17.37-32 18x29 18.42-37 16-21 19.31-26 11-16 20.47-42 2-7 21.30-25 8-13 22.44-39 21-27 23.32x21 16x27 24.37-32 13-18 25.32x21 18-23 26.42-37 X.

De opstoot is onder andere mogelijk, omdat 12...19-24 beantwoord kan worden met de afwikkeling 23-19. Zou zwart eerst veld 7 sluiten, dan heeft wit de gelegenheid schijf 35 te ontwikkelen met 12...2-7 14.35-30 20-25 15.40-34-29x40. De opstoot zou niet goed mogelijk zijn in de variant 10...4-10 11.29-23 18x29 12.34x23 2-7 13.35-30 20-25 14.40-34 14-20 X. De witspelers zijn tot nog toe weinig succesvol geweest met de opstoot:

Clerc,R. - Getmanski,A. WchL qf, 22-09-2005 0-2

1.32-28 17-22 2.28x17 11x22 3.37-32 6-11 4.41-37 12-17 5.46-41 7-12 6.34-29 19-23 7.40-34 14-19 8.45-40 10-14 9.32-28 23x32 10.37x28 5-10 11.29-23 18x29 12.34x23 20-24 13.41-37 13-18 14.39-34 18x29 15.34x23 15-20 16.37-32 8-13 17.32-27 2-7 18.27x18 13x22 19.40-34 3-8 20.43-39 8-13 21.48-43 10-15 22.35-30 24x35 23.33-29 22x24 24.34-30 19x28 25.30x10 13-19 26.42-37 20-25 27.10-5 9-14 28.31-27 19-23 29.5x19 23x14 30.27-22 28-32 31.37x28 4-9 32.36-31 9-13 33.31-27 12-18 34.39-34 7-12 35.44-39 14-19 0-2

De opening 1.32-28 17-22 2.28x17 12x21 vindt ik zelf heel vervelend en is de belangrijkste reden, waarom vaak andere zetten dan 32-28 speel als eerste zet. Toch zijn er meerdere redenen waarom de ruil 32-28 17-22x21 ook voor zwart verplichtend is. Bijvoorbeeld als het later klassiek wordt, dan is de schijvenverdeling van zwart niet optimaal. Een ander probleem is, dat een verzwakte zwarte korte vleugel het spelen van flankspel bemoeilijkt.

In de diagramstand (1604) wordt zowel 1-7, 21-26, 19-23 als 11-17 gespeeld. Na 4...1-7 5.31-26 moet zwart een lastig tempo maken (124 op 842 voorkomens). Na 5...19-23 wordt vrijwel altijd naar 21 geslagen. Echter de slag naar 22 komt ook in aanmerking als 'barragezet'. Op 4...1-7 5.31-26 19-23 6.26x17 12x21 komt men, hoewel 46-41 vaker is gespeeld, wel met de scherpe actie 7.35-30. 

Gantwarg,A. - Kloosterziel,M. NLD-chT ereklasse, 01-10-2005 2-0

1.32-28 17-22 2.28x17 12x21 3.37-32 7-12 4.41-37 1-7 5.31-26 19-23 6.26x17 12x21 7.35-30 20-25 8.30-24 7-12 9.33-29 14-19 10.40-35 19x30 11.35x24 9-14 12.46-41 11-17 13.32-27 21x32 14.37x19 14x23 15.38-32 10-14 16.24-19 13x33 17.39x10 5x14 18.36-31 14-19 19.44-39 8-13 20.43-38 15-20 21.39-33 20-24 22.33-28 3-8 23.31-27 17-22 24.28x17 12x21 25.38-33 8-12 26.33-28 2-8 27.41-37 24-30 28.28-22 30x39 29.22-17 18-23 30.17x26 19-24 31.49-44 4-9 32.44x33 9-14 33.42-38 14-19 34.27-21 16x27 35.32x21 6-11 36.37-32 13-18 37.21-16 25-30 38.16x7 12x1 39.26-21 8-12 40.45-40 12-17 41.21x12 18x7 42.40-35 23-29 43.33-28 7-12 44.32-27 12-17 45.38-32 1-7 46.47-42

 

De zet 4...11-17 heeft als consequentie, dat na 5.31-26 21-27 6.46-41 7-11 7.33-29 2-7 8.37-32 de zwarte korte vleugel onder vuur komt zodanig dat de vlucht naar veld 31 vrijwel gedwongen is. Een randschijf op 36 wordt tegenwoordig anders bezien, dan voorheen. Er is een tijd geweest, dat men dacht dat schijf 36 kon dienen als onderdeel van een net om het witte centrum, waarmee deze gewurgd kan worden.

 

Inmiddels weten we dat dit lastig te realiseren is. Alleen witspelers, die stil zitten, kunnen zo gevangen worden. Als de zwarte lange vleugel zwak is, dan wordt via de aanval tegen schijf 24 het net gebroken en wordt schijf 36 een buitenspel staande schijf. In het andere geval zoals hier heeft wit een uitweg naar de andere flank. De zwakke zwarte korte vleugel is geen partij voor het witte centrum en schijf 36 verdwijnt voor lange tijd achter een scherm van witte stukken.

 

Een bezwaar van het uitlokken van een randschijf op 36 is, dat het de stand nogal dunt, waardoor je het je tegenstander meestal niet echt moeilijk maakt om een sluitende verdediging te organiseren. Ook in deze partij is het niet eenvoudig voor wit om iets substantieels te bereiken. Volgens Gantwarg is de zwarte stand rond de 40ste zet verdedigbaar. Pas vlak voor tijdnood gaat het definitief mis. Hij mompelde nog wat over een rekenfout, waardoor onnodig een remisegaatje ontstond.

 

Ik maak meer dan eens het grapje, dat elke zeven om zeven remise is. Het is onmiskenbaar feit, dat je er in elke dunne stand, waar de schijven evenwichtig verdeeld zijn, er op kunt vertrouwen dat het remise is. In diagram 3 is het ruiltje 47...7-12 niet de beste verdediging. Na 47...14-20 48.27-22 23-28 49.33-29 28-32 50.34-30x37 is het niet veel meer. Op 47...14-20 48.27-21 7-12 ontstaat een stand met grote gelijkenis met mijn partij tegen Martin Dolfing. Het ziet er wel gevaarlijk uit, maar het is het niet. Overal zijn plakkers en remise eindspelen. Dat is ook het geval na 47...14-20 48.33-29. Truus adviseert 48...23-28=

 

Anatoli merkt op, dat hij zijn kansen vergooit in diagram 4. Hij was al tijden van plan om na 38...9-14 te reageren met 39.33-29. De plakker 39...35-40 is dan niets. Bij de zetcontrole ontdekte hij, dat zwart ook beschikt over het verrassende 36-41-46 met remise. Truus geeft de remise 21-16 en 20-15.

Michiel Kloosterziel speelde vandaag zijn eerste partij voor Van Stigt Thans. Het werd een ondoorgrondelijk randschijvenspel. Wit heeft een stuk op 15 dat nauwelijks meedoet. De beide zwarte randschijven doen wel mee. In deze stand speelde Maikel Palmans de opmerkelijk zet 27.36-31. Kennelijk is het behoud van het centrumblok achter schijf 28 belangrijker, dan deze akelige verzwakking van de lange vleugel.

Het verhindert het ruiltje (27.37-31) 14-20 28.15x24 19x30 door de wending 28-23 en 27-22x14. Maar waarom zou je zo'n onlogische ruil als 14-20x30 willen verhinderen? De dreiging 14-20 hindert op het ogenblik de opbouw van de witte korte vleugel. Veel liever zou je met 27.33-29 het centrum uitbreiden. Echter het dammetje 27...17-22 28.28x17 12x21 29.29-24, 39-34 en 38-33x3 wordt met schijfwinst afgenomen.

Truus adviseert 27.49-44. Na 27...25-30 28.33-29 17-22 29.28x17 12x21 30.38-33 is het dammetje naar veld 3 wel een probleem. Truus gaat verder met 30...19-23 31.39-34 30x28 32.44-40. Dat is dus niet echt een kansrijk idee. Zwart lijkt naar dam te kunnen gaan op veld 50. Maar na 32.50-45 23x34 33.32x3 21x41 moet zwart meerslag nemen en kan zwart doorlopen naar dam. Opgemerkt wordt, dat 30...19-23 nodig is, omdat anders het zetje 30...8-12 31.44-40 en 33-28x8 volgt.

Na het voor de hand liggende 27.37-31 25-30 28.39-34 heeft wit de controle op de korte vleugel terug. Op 27.37-31 14-20 28.15x24 19x30 29.42-37 30-34 30.39x30 25x34 lopen de twee zwarte schijven 34 en 35 zich te pletter op de witte verdediging aan de korte vleugel, terwijl wit rustig aan de tegenaanval kan werken.

In diagram 2 wederom een opmerkelijk fragment. Zwart heeft nog steeds de wending 14-20, die zijn tegenstander het leven zuur maakt. Met de laatste zet 38...12-18 wordt de manoeuvre 44-40-34 geblokkeerd. Er volgt op 29.44-40 dan 18-22 en 21-27x45 X. In de partij volgde 39.28-22 6-11 40.22-17x17 en 8-12x2 met remise. Desgevraagd meldt Truus, dat volgens haar op 39...19-24 40.37-31 8-12 resp. 40.39-34 8-12 volgt. Deze curieuze zetten zijn kennelijk om combinatieve redenen nodig. Het is begrijpelijk, dat zwart daar even niets voor voelde.

Een andere mogelijkheid is 39...21-26 40.22-17 19-24. Na 41.39-34 volgt het kansrijke eindspel 41...4-10; 13-19 en 23-28x50. Truus adviseert 41.33-28 14-19 en 8-12x2. Na 41.33-28 13-19 zijn de rollen omgedraaid en heeft zwart in de randschijven 6, 16, en 26 veel meer passieve randschijven dan zijn tegenstander.

 

Het soort stelling, dat Anton van Berkel op het bord kreeg tegen Rik Keurentjes ken ik van een ongelukkig verlopen avontuur tijdens de bekerwedstrijden. Ik was nog niet helemaal wakker en meende, dat 31-26 een zet is. Vrijwel alle witspelers hebben in deze stelling de zet 15.39-34 gespeeld. Meestal volgde de terugtocht 15...14-19 16.43-39 en 29-23, wat iets voor wit zou moeten kunnen zijn. Kennelijk zaten de sterke spelers aan de zwarte kant.

Na 15.31-26 volgt simpelweg de aanval 15...14-19 16.40-35 19x30 17.35x24 10-14 18.37-31 14-19 19.41-37 19x30 20.29-23 18x29 21.33x35 22x33 22.39x28 17-21 en wit staat hoogst onplezierig. Truus komt nog met het alternatief 15.32-27. Na 15...14-19 16.37-32 en 29-23 is de witte stand flexibeler, dan na 15.39-34 14-19. Het gaat dan om de gevolgen van 15.32-27 18-23 16.28x19 14x34 17.27x18 13x22 18.40x29 16-21. Dat lijkt aantrekkelijk voor zwart.

De zwartspeler reageerde ditmaal op 15.39-34 met de uitval 15...22-27 16.32x21 16x27 17.31x22 18x27. Dat is niet geweldig. Na 18.43-39 17-22 19.28x17 11x22 20.37-32 12-18 resteerde nog slechts aanval op en afbraak van voorpost 24 met een vlotte remise als gevolg. Daar doe je het eigenlijk niet voor.

De opening 01.32-28 18-22 02.37-32 12-18 03.41-37 07-12 04.46-41 01-07 05.34-30 20-25 06.30-24 19*30 07.35*24 14-20 08.33-29 22*33 09.39*28 18-22 is een van mijn lijfopeningen met zwart. De zet 9...18-22 met aanval tegen schijf 24 is erg bekend. Het is meer dan 700 keer gespeeld. Zelf geef ik de voorkeur aan 9...17-21 10.29-23 met interessant opsluitingspel.

De voorbeelden met 9...18-22 vallen uiteen uit de rechtstreekse aanval op schijf 24 en de indirecte aanval via 10.38-33 10-14 11.42-38 16-21 12.31-26. Ton Sijbrands heeft over beide varianten gepubliceerd. Daarna is er wel iets maar niet veel toegevoegd aan zijn bevindingen. De vervolgzet 10.38-33 13-18 is relatief onbekend (126 keer). voorheen was het vooral de inleiding tot de vlucht 22-27xx26.

Dick van Schaik zat niet erg in de wedstrijd. Hij heeft zojuist 34.36-31 gespeeld. Dat is veel interessanter dan de bedoeling was. Martin Dolfing gaf aan, dat wit zich in de variant 34...21-26 35.31-27 19-23 36.28x19 13x24 staande kan houden met 37.42-38 8-13 38.38-33. Truus komt met de remise 38...24-29 en 17-22. In de partij speelde zwart 34...19-23 35.28x19 14x23. Dat bleek niet echt gevaarlijk voor wit.

Sven Winkel en Roel Boomstra schijnen al een behoorlijk aantal partijen gespeeld te hebben. In Turbo dambase staan er twee. De voortzetting 11...23-28 resulteerde in een standje van Gantwarg. Ik begreep niet helemaal waarom. Iets logischer schijnt 11...2-7 te zijn. Na 12.50-45 ontstaan er meerdere goede mogelijkheden.

Truus adviseert hardnekkig 22-27x27. Maar wellicht is ook de inval 22-28x28 een idee. Na 12.50-45 22-28 13.33x22 17x28 14.36-31 12-17 15.42-36 7-12 16.39-34 20-24 17.31-27 24-29 ontstaat een bekende spelbeeld, waarin het tempo verschoven is en er een stuk meer op de lange vleugel van de aanvaller staat.. Een van de vraagstukken in die stelling is of de manoeuvre 18.44-39 28-33 19.39x28 17-21 een idee is. Het is nog nooit gespeeld in de praktijk.

De reactie van wit (11...23-28 12.32x23 19x28) 13.36-31 is ongewoon. Het verhindert de logische voortzetting 20-24x24 nu of later, maar het biedt zwart wel een welkome uitweg naar veld 36 met behoud van het centrum. In de tijdnoodfase resulteerde, dat in diagram 2. Zwart staat overwegend. Het is alleen niet eenvoudig om het te realiseren.

Truus adviseert i.p.v. 47...18-22 de ruil 47...28-32x32. De witte lange vleugel lijkt dan in grote problemen. Truus komt nog met de 'oplossing' 49.39-33. De tussenloop 49...32-38 is dan verhinderd door 29-24x13. Na 49...27-31 50.33-28 32x23 51.42-38 19-24 52.29x20 18-22 53.35-30 23-29, 22-28 en 31-37 is het remise. Echter na 49...26-31 50.35-30 19-23 51.33-28 32-38 blijft wit nog steeds zitten met een ongelukkig eindspel. De opmars 32-38-43 dreigt.

In diagram 3 werd opgemerkt, dat 50...27-32 vindingrijk is. Na 50...27-31 51.29-24 28-33 ontstaat een eindspel, waarin geen van beide partijen winstpotentieel heeft door de opsluiting rechts. De stand blijft echter volkomen remise. Truus geeft de voorkeur aan de afwikkeling 50...27-32 51.29-24 28-33x44 etc. Nu nam het na 51.39-34 4-10 52.29-24 19-23 53.24-20 18-22 54.30-25 32-38 nog enige tijd voor de spelers tot dezelfde conclusie kwamen.

Zelf had ik geen gelukkige wedstrijd. De vreugde waarmee mijn remise werd begroet was tekenend. Vermoedelijk had Dolfing liever tegen een van beide andere staartborden gespeeld. Zelf had ik ook de voorkeur gegeven aan een wat zwakkere tegenstander, dan Martin Dolfing.

Sinds het wat ongelukkig verlopen avontuur tegen Nina Hoekman van vorig jaar, ben ik het vertrouwen in de zwarte opstelling een beetje kwijt. Ik had eigenlijk op dit moment al behoorlijk spijt van het feit, dat er een extra schijf staat op de zwarte korte vleugel. Deze doet daar niets en had nuttige dingen kunnen doen aan de andere kant van het bord. Kennelijk is het neerzetten van een breed front 21/23 iets te vroeg geweest. Eerst het sluiten van veld 32 uitlokken om een schijfje van de korte vleugel kwijt te raken is wellicht beter.

In de diagramstand heeft wit meerdere opties. Voor de hand liggen naast het gespeelde 30-24 de zetten 40-35 en 30-24. Ik heb een lichte voorkeur voor 30-24. Er ontstaat dan een volkomen onbekende Keller. Na 8.40-35 dreigt wit met 9.33-28x28. Maar als zwart zich daar niets van aantrekt, is het toch wel jammer als je het zou moeten spelen. Volgens Gantwarg staat zwart na 8...21-27 9.33-28 beter. Echter ook na 8...20-25 9.33-28 ben je als witspeler niet echt blij.

De zet 8.30-25 heb ik vaker gezien in correspondentiepartijen. Het is best een slimme zet. Zwart moet het stuk ruilen. Na 8...4-9 9.50-45 14-19 10.25x14 9x20 11.29-24 is de verstoring in materiaal verhouding tussen de zwarte korte en lange vleugel nog groter geworden. Na de terugruil mag zwart van alles doen. Echter elke variant, waarbij de witte korte vleugel loskomt brengt de verstoring van de materiaal verhouding verder aan het licht.

in diagram 2 komt wit los na 14...10-14 15.24-19x20. Na 14...10-15 15.47-41 5-10 16.50-45 heeft zwart geen goede wachtzetten meer. Het betreden van veld 28 is een idee. Na 14...23-28 15.47-41 10-14 16.37-32 etc. gaat het nog wel, hoewel zwart natuurlijk geen echte kansen meer krijgt. Echter ook niets doen of 15.46-41 kan lastig zijn. Zwart moet zijn centrum handhaven en kan geen 11-16 spelen anders verliest hij een schijf door 38-32x23.

Ik meende een oplossing gevonden te hebben in de zet 14...11-16. De ruil 15.38-32 27x38 16.43x32 zou dan niets moeten zijn. Helaas deed wit hem toch. Er dreigt dan de tijdelijke schijfwinst 33-28. Het direct terugwinnen uit de partij geeft een onaangename afwikkeling. Andere zetten hebben ook zo hun bezwaren. Vermoedelijk is eerst 14...17-22 nog een manier om op een iets beschaafdere manier het stuk terug te winnen.

Toch was ik wat verbaast, dat wit de afwikkeling nam. Hij nam er ruim de tijd voor. Na 18...9-14 19.31-27 14x23 geeft de afwikkeling 24-20 en 27-22 alleen praktische kansen. Tegen verdedigingsspecialisten als correspondentiedammers nu eenmaal moeten zijn, kan niet al teveel verwacht worden van een dergelijke vereenvoudiging. Meer voor de hand vond ik 20.48-43 liggen. Het houdt het zetje erin. Zwart heeft niet veel beter, dan een opbouw met de vreselijke zet 20...4-9. Martin vreesde, dat ik de witte voorpost op 24 er vanaf zou kunnen treiteren. Ik zag niet helemaal hoe. Er ontstaat volgens mij een kansrijk Haassysteem (voorloper van de Roozenburg).

Wederom een opmerkelijke beslissing. Hij besloot zwart naar de rand te dwingen met direct 24.34-29. Ik maakte mij iets meer zorgen over eerst 24.44-40 5-10 25.34-29 10-15 26.29x20 15x24 27.40-34. Zwart komt dan twee tempi naar voren en zijn lange vleugel heeft met schijf 4 nog steeds voldoende verdediging. Maar een stand met twee schijven op de lange vleugel en 8 op de korte vleugel stemde mij niet echt tot vreugde.

Wit staat in diagram 5 aanmerkelijk gemakkelijker. Schijf 35 heeft als enige verdienste dat hij dicht bij de damlijn staat. Verder gaat er niets vanuit. Echter als je erin slaagt om de rest van de stukken een beetje harder te laten werken, dan gaat het nog wel. De stukken op de zwarte korte vleugel doen niet veel.

De ruil 18-23 en 17-21x13 activeert het overige zwarte materiaal en had zonder aarzeling gespeeld moeten worden en kan er weer gedamd worden. Als correspondentiedammer leer je dat in elke dunne stand ongeacht of er wel of niet passieve randschijven staan, remise aanwezig is, mits de overige stukken evenwichtig staan opgesteld. Na de twee om twee kan schijf 6 opkomen; doen alle stukken behalve 35 weer mee en zou zwart weinig gevaar meer moeten lopen. Kennelijk was ik niet echt in goede doen. 

Ook wit had zijn dag niet helemaal. Hij speelde 33.33-28 met een kleine wending voor zwart. Hoewel je zou kunnen zeggen, dat ook zonder 33.33-28 zwart wellicht voldoende tegenspel krijgt. Op 33.33-28 moet zwart het schijnoffer 33...19-24 34.29x20 2-8 wel doen, anders is het na 28-23x23 hopeloos.

Een alternatief is de manoeuvre 33.44-40 35x44 34.49x40 gevolgd door 40-35 en een poging het bruggenhoofd 24 te veroveren met aanvalkansen. Ik was van plan om daarop te reageren met een eigen tegenaanval over 22 en 27. De ervaring leert, dat wit een hele tijd onderweg is voor hij schijf 4 voorbij is. Als je je dan sterk maakt in het centrum, krijg je voldoende tegenkansen.

Een lastig moment. Gelukkig had ik meer dan een uur tijdsvoorsprong, dan kun je het rustig uitrekenen. Tot nog toe was de zwarte verdediging erop gebaseerd elke twee om twee te nemen, die in de buurt komt. Daardoor kan wit veld 27 niet betreden op straffe van activering van de zwarte korte vleugel. op de volgende zet gaat wit 43-39 spelen en komt de dreiging 26-21x2 erin. Dan moet zwart dus lossen.

Graag wil zwart het klassieke centrum bezetten (velden 23 en 24). De enige manier om dit voor elkaar te krijgen is de gespeelde zettenreeks 40...15-20 41.43-39 18-23 42.31-27 17-21 43.26x17 11x31 44.36x27 20-24. Maar de strijd is nog niet gestreden. In diagram 8 heeft wit allerlei tactische mogelijkheden resp. gunstige opposities.

Na 46...8-12 47.21-16 heeft wit de laatste zet. Gedwongen is 46...6-11. De twee om twee naar veld 17 via 47.38-32 14-19 48.21-17 11x22 49.33-29x17 is natuurlijk veel te laat. Zwart forceert dan remise met 19-24-29 etc. In de partij probeert wit nog 46...6-11 47.38-32 14-19 48.32-27 8-13 49.33-28x38. Niet beter is 49.27-22 11-16 50.21-17 23-28 resp. 49.27-22 11-16 50.22-17 16x27 51.17-11 27-31 of 24-29 met remise.

In de laatste diagramstand heeft zwart twee remisevarianten. Gelukkig had ik uren de tijd om het goed uit te rekenen. Een bekende manoeuvre met ditmaal ook een scherp einde is 51...24-29 52.33x24 23-28 53.24-20 28-32 54.20-15 32-37 55.15-10 37-42 56.10-4 35-40 57.4x48 40x49 58.21-16 49-27-22=.

De gespeelde variant kent een aantal varianten. Na 51...13-19 52.44-40 35x44 53.39x50 24-30 54.34x25 19-24 ligt 55.50-44 voor de hand anders loopt zwart direct naar dam. De partijvariant na 55...23-29 56.33-28 29-34 is bluf. Wit hoopt door het spelen van een niet berekende variant de zwartspeler in verwarring te brengen. Serieuze varianten zijn 57.25-20 24x15 58.28-22 11-16 59.21-17 16-21 en opmars van schijf 15 naar dam. Op 57.28-22 11-16 58.44-39 16x18 59.39x19 is zwart precies ver genoeg om een reddende dam te kunnen halen. Met de nieuw Delftse telling was het overigens een bloedbad geworden voor zwart. Volgens mij moet een 8-2 of 9-1 voordeelremise haalbaar zijn voor wit.